Ga naar de inhoud
Home » Toespraak Drewermann bij oprichting SDN

Toespraak Drewermann bij oprichting SDN

6 oktober 2007

Zeer geëerde dames en heren,

Hartelijk dank voor de uitstekende inleiding op mijn werk. Ik heb niet alles kunnen verstaan, maar wat ik verstaan heb was uitstekend. Ik zal proberen langzaam en nadrukkelijk te spreken. Over de Tien Geboden. En ik dank u zeer hartelijk voor uw grote belangstelling.

Ethiek

Toespraak Eugen Drewermann tijdens de oprichting van de SDN

Intussen hebben zelfs onze politici de Tien Geboden ontdekt. Wat zeggen ze tegen de jongeren, die aan het begin staan van hun leven? “Zij hebben geen waarden meer, zij neigen tot geweld. Heeft de staat niet christelijke principes nodig, zoals de Tien Geboden?“


De paradox is dat onze politici net zo denken als Thomas Hobbes ten tijde van de Verlichting. “Wanneer in Londen”, zo zegt hij, “een indiaan zou leven, kan hij geloven in de god Manitu of in de god van de Cherokees, het maakt niet uit. Want in Londen heerst godsdienstvrijheid. Maar de indiaan moet zich wel houden aan de wetten van het Britse Gemenebest”.
Dat kent u zelf. Als u in Amsterdam autorijdt heeft rechts voorrang. Nu gaat u op vakantie naar Londen, via de tunnel bij Calais. Aan het eind van de tunnel heeft links voorrang. Wie in Londen net zo rijdt als in Amsterdam zal resoluut wegens levensgevaarlijk gedrag worden gearresteerd. Of rechts voorrang heeft of links is volstrekt willekeurig. Het één is net zo goed als het andere. Maar als het eenmaal geldt, heeft een ieder de absolute plicht zich aan deze op zich relatieve regel te houden. Zo is het spreken over God, naar het denken van de heersende politiek, relatief voor ieder individu. De staat daarentegen, de politieke macht, geldt absoluut. We zouden daarom nu vanmiddag de eerste drie geboden van de tien eenvoudig kunnen weglaten. We hebben ze niet nodig. We beginnen gelijk met de ethiek. De geboden vier tot en met tien.

Stammengod

Ik wil vanmiddag laten zien dat het precies omgekeerd is en moet zijn. Om twee redenen, die zeer belangrijk zijn. De Tien Geboden waren eens, drieduizend jaar geleden, bedoeld als grondslag van de staat of het volk Israël. Met andere woorden: alles wat in de Tien Geboden staat was betrokken op het nationale belang van een enkele groep. Zo gezien is de gehele bijbel in de eerste plaats niets anders dan de opdracht van een stammengod tegenover de rest van alle andere volkeren. Wij, ons volk, onze cultuur, onze godsdienst zijn absoluut tegenover de rest van de wereld. Andere volkeren hebben andere goden. Daarom zijn ze onze vijanden. In Afghanistan dragen vrouwen lange gewaden. Dat is niet goed. Steeds kunnen we culturele verschillen aanwenden als een reden voor oorlog.

En de bijbel is zelf vol met geweld. Het vijfde gebod luidt: “Gij zult niet doden”. Maar precies vertaald luidt het: “Gij zult niet eigenmachtig een volksgenoot doden”. Als de staat besluit dat iemand moet worden gedood als schuldige, dan moet je dat besluit uitvoeren. Als de staat de oorlog verklaart moet je marcheren.

Lees Numeri 31. Mozes had zelf een Midianitische vrouw getrouwd. “Vogeltje” heette ze, Zippora. Ze was de dochter van een priester, Jethro. Maar Mozes wordt, we weten niet waarom, toornig op de Midianieten. En ik neem aan, hoop het zelfs, dat u de ogen uitwrijft als u dat leest: Mozes beval de uitroeiing van de Midianieten, het gehele volk. Allen moesten worden afgeslacht. Alleen de meisjes die geen gemeenschap hadden gehad mochten overleven. Zij werden gedwongen te trouwen, ter vermeerdering van de Israelieten.


Als de Tien Geboden moeten functioneren voor de strijd tussen culturen, voor de “clash of civilisations”, voor de ideologische bewapening van Europa tegen de rest van de wereld, interpreteren we ze op de wijze van het oude Oosten. We verschuiven zo de tijd, volkomen onhistorisch en halen ons – al lezende in de bijbel – de zuivere waanzin op de hals. Zoals gebeurt in de “biblebelt” in de Verenigde Staten.

Filter

George Bernard Shaw, de Brits-Ierse dichter schreef rond 1920: “De religieuze geschriften, de Bijbel, de Koran, de Veda’s zijn als de grote rivieren van de mensheid, de Eufraat, de Nijl, de Jordaan, de Hoangho. Wie dorst heeft moet uit dit water drinken, maar wie eruit drinkt heeft beslist een filtreerinrichting nodig, anders wordt hij ziek, in zijn geest.”
Zo is het met de bijbel. We hebben allereerst een soort filter, een zuiveringsinstallatie nodig, zodat hij niet ongecontroleerd het water in de tegenwoordige tijd kan uitgieten, zonder redelijkheid, zonder menselijkheid. Wij kunnen als christenen eenvoudig zeggen: de beste “zuiveringsinstallatie” voor ons is de persoon Jezus. We kunnen ook verwijzen naar grote persoonlijkheden als Jeremia of Ezechiël. Of naar de drie tradities die we kennen onder de naam Jesaja. Of naar het prachtige boekje Jona. Als u zo’n “zuiveringsinstallatie” in de bijbel zoekt zijn die paar bladzijden van het boekje Jona de mooiste voorbereiding voor de lezing van vanmiddag. En zeker voor het begrip van de boodschap van Jezus.

De interpretatie van de Tien Geboden mag niet langer nationaal-egoïstisch zijn, of narcistisch. Ze moet internationaal zijn, universeel, of we hebben het niet over God.

Een ieder die het woord “God” in de mond neemt weet dat de Schepper van alle mensen met ons spreekt en dat het volkomen onmogelijk is de Tien Geboden anders te begrijpen dan als een grondslag van het samenleven van alle mensen.

Daarom de eerste regel vanmiddag: de Tien Geboden moeten begrepen worden als een uitnodiging tot verzoening van alle mensen en alle culturen, als dragende basis van een interculturele dialoog.

Keuzevrijheid

De tweede regel is gecompliceerd, maar inmiddels goed voorbereid door de inleiding van professor Nauta. Iedereen verbindt met de Tien Geboden de ethiek van het religieuze. En steeds waar over religie wordt gediscussieerd, worden godsdienst en ethiek als hetzelfde gezien. Ook de Tien Geboden zijn niet meer dan ethiek. En men stelt het zich nog steeds min of meer zó voor, Lutheranen, Calvinisten in Nederland en vooral de Rooms-katholieken: de mens is vrij. En dat betekent: hij kan kiezen tussen goed en kwaad. Zoals de minister van justitie Ashcroft, een pinksterchristen, aan het begin van George W. Bush’ regeerperiode verklaarde: “natuurlijk is er goed en kwaad zoals er zwart en wit is”.

En wie het kwade doet hoort dus thuis in Huntsville Texas, op de dodenlijst. Dan zijn het de goeden die beslissen dat anderen niet langer meer leven mogen. Het ware eigenlijk beter dat ze nooit geleefd hadden, dan hadden ze hun afschuwelijke misdaden niet kunnen begaan. Dus vindt men op de begraafplaats van Huntsville Texas niet eens meer de namen van hen die door justitie zijn vermoord, enkel hun registratienummers van de gevangenis. Overigens, honderddertig executies was het George W. Bush waard, het bloedrode tapijt naar het Witte Huis. Zo functioneert het.

Zoeken naar liefde

Ik wil daarmee zeggen dat dit hele denken niet klopt. En dat je dit alleen kunt volhouden als je met mensen in nood innerlijk niet verbonden bent. Ik geef een klein voorbeeld. Stel, u heeft een hond uit het asiel gehaald, omdat u medelijden met hem kreeg. De hond blafte de ganse dag de longen uit het lijf. U wilde goed voor hem zijn en nam hem mee naar huis. Maar al na drie dagen klaagt de buurman. De hond laat angstwekkend zijn tanden zien. Hij blaft en dreigt, bijt en is gevaarlijk. “Die hond hoort hier niet”, zegt de buurman. Maar u heeft iets met die hond. U kunt daar niet moralistisch over denken: “de hond is boosaardig, hij moet uit de weg geruimd. Een bijtende hond is niet acceptabel voor de samenleving. Terug met dat beest, waar het vandaan komt.”

Maar u wilt dat de hond geholpen wordt. Dan zult u tegen uw buurman zeggen: “Wij konden altijd goed met elkaar opschieten, buurman. We weten toch helemaal niet wat die hond heeft meegemaakt. We kunnen ons niet indenken hoe hij is mishandeld. Hij heeft slechts angst. En daarom is hij bang voor iedere nabijheid. Hij dreigt uit angst dat iemand hem iets aandoet. Beste buurman, wacht zes weken, dan ziet u de braafste, vriendelijkste, mooiste hond. Hij zal dankbaar zijn en aan de deur staan als we komen, ons aan de handen likken, meer dan ons lief is. Hij zal dankbaar zijn, omdat hij merkt dat we het goed met hem menen.”


Zolang het over een hond gaat hebben we waarschijnlijk geen probleem om zo te denken en te handelen. Zouden wij mensen op vier benen lopen, zeiden we waarschijnlijk heel eenvoudig: “natuurlijk”. Maar gaande op twee benen en met het hoofd omhoog, dan begint ons de zaak te irriteren. Plotseling geloven we louter in dingen die er niet zijn. Dat we b.v. in morele zin over onszelf beschikken. Ik beweer dat hoe zwaarder een misdrijf is dat mensen begaan, des te zekerder ze zoeken naar een liefde die ze nooit hebben ervaren. Hoe verschrikkelijker het is wat mensen doen, des te erger is hun eigen ziel verwoest. En het is zinloos te zeggen: “dat mag u niet doen”.

Vertwijfeling

Laten we het praktisch maken. Denkt u aan een vrouw, die altijd maar wil eten. Het is haar enige vreugde, lekker te eten. Maar haar arts zegt: het is niet goed. U kunt suikerziekte krijgen. Uw hart kan het niet aan. Uw ledematen doen al zeer. U moet afvallen. De vrouw doet haar best. Ze hongert er twintig kilo af. Ze weegt niet meer honderd kilo, maar tachtig kilo. Het is haar gelukt. Ze kan weer kleren aan die vijf jaar in de kast hebben gehangen. Maar ze heeft vier maanden lang aan niets anders gedacht dan aan eten, aan hoe lekker het allemaal is, slagroom, taart, ijs. Ik beloof u dat na vijf maanden de vrouw niet honderd kilo weegt, maar honderdtwintig kilo. Ze begrijpt natuurlijk dat wat ze doet niet goed voor haar is. Dat verandert echter niets aan haar verslaving, want daar hebben we het over. Dan moeten we, net als bij de hond proberen te begrijpen wat ze heeft meegemaakt toen ze een meisje was. Dan zult u erachter komen waarom ze zo geworden is.

Zo’n vrouw zei eens tegen mij: “ik was toch enkel een soort afvalbak van mijn moeder”. Dat legde ze uit: “mijn moeder moest hard werken, mijn vader moest vechten in de oorlog. Als moeder ’s avonds thuis kwam, was het beste dat ze mij kon geven: iets te eten. Ik moest haar het plezier doen om iets te eten. Dan was moeder gelukkig en van mij werd verwacht dat ik het ook was. Ze stopte me vol met eten. Het was de enige taal der liefde die ze voor me had. Ik mocht haar niet lastig vallen met andere wensen”.
Eten was de aanwezigheid van de moeder.
Stelt u zich dat meisje voor, acht jaar oud, op school, tijdens gymnastiek. Alleen een heel goede pedagoog had ervoor kunnen zorgen, dat ze niet belachelijk werd gemaakt voor de hele klas.
Dan is het meisje twaalf jaar en ziet dat andere meisjes de interesse opwekken van jongens. Dat zou ze ook wel willen, maar ze weet dat de jongens haar negeren.

Als ze zestien is heb je een meisje dat alleen nog maar grappig is. In alle groepen waar ze deel van uitmaakt strooit ze met grappen over zichzelf en haar lichaam. Zo haalt ze spot van de anderen de wind uit de zeilen, zodat het niet meer zo’n pijn doet. En ik vraag u simpelweg: hoe omvangrijk moet een mens zich maken om het gebrek aan liefde te compenseren, die hij niet voelt. Hoe dik moet de huid worden, om niet voortdurend kwetsbaar te zijn in de ziel. Hoe licht, als een sneeuwvlokje in de winterwind, moet iemand worden om zijn moeder en andere mensen niet tot last te zijn.


Pas als je deze problemen aanraakt verander je misschien ook een probleem als: de lust tot eten, en zo kunnen we doorgaan, alcoholisme, verslaving aan drugs, werk, sex, geld, macht, carrière. Wanneer leven wij mensen zo, dat niet alles wat we doen verstart uit angst. En, het is vandaag al eerder gezegd, het woord daarvoor is “vertwijfeling”. Als we de Tien Geboden horen en religieus spreken van “zonde” bedoelen we altijd het overtreden van geboden. Dan bedoelen we ethiek. We moeten echter, zoals Søren Kierkegaard deed rond 1850, het woord zonde uit de ethiek weghalen en alleen nog spreken over vertwijfeling. Als iemand zondigt denken we met de geboden zijn leven te kunnen vormen. Maar als we zeggen dat een mens vertwijfeld is weten we heel precies dat dat niet mogelijk is. Een vertwijfeld persoon heeft liefde nodig door de persoon van een ander.

Universeel en psychotherapeutisch

Toespraak Eugen Drewermann tijdens de oprichting van de SDN

En nu zijn we bij de “zuiveringsinstallatie” die we nodig hebben, bij de persoon Jezus van Nazareth. Want het hele programma van het Nieuwe Testament onderscheidt zich wezenlijk alleen op dit punt van de “wetsgodsdienst” van het Jodendom en de Islam. Want het stelt de vraag: wat wilde Jezus op de wereld brengen? En noemt het “verlossing”. Jezus keek om zich heen en vroeg zich af: “wat hebben die mensen nodig, die uit de samenleving zijn gestoten, die zichzelf kwijt zijn, die als het ware met een bezem zijn weggeveegd?” En hij vertelt van een herder die zijn honderdste schaap gaat zoeken. Zo wilde hij zelf zijn. Als je probeert mensen te begrijpen, zie je hun hulpeloosheid, hun gebrokenheid. En dan heb je de kern van de boodschap van de man uit Nazareth te pakken.

Maarten Luther had gelijk toen hij zei: “een mens kan niet goed zijn eenvoudig omdat hij het wil. Een mens kan alleen goed zijn door de goedheid die hij in het leven heeft ervaren”. En dan kijk je om je heen en zie je hoe genadeloos de wereld is waarin wij leven.
En je begrijpt het hele programma.

Dit is de eerste filterinrichting: de Tien Geboden moeten universeel en humanitair worden geïnterpreteerd. De tweede: de Tien Geboden moeten psychotherapeutisch worden geïnterpreteerd, als beschrijving van de weg die een ieder moet gaan, om gedragen te zijn door genade en goedheid, en om in de wereld genade en goedheid te brengen.

Ik ben de Heer uw God

Beginnen we gelijk met het eerste gebod. “Ik ben de Heer uw God”. En ogenblikkelijk zullen de vrouwen onder u zeggen: “dat ontbrak er nog aan”. We begrijpen direct dat dit vertaald moet worden. Het probleem is: wat doen we met het spreken over God als het universeel moet zijn? Ik weet het niet van u, maar bij ons in Duitsland…., van de voormalige Oost-Duitse landen weet ik het zeker: 80 procent van de mensen die mij toehoren is atheist. Maar ze komen wel naar een lezing over de Tien Geboden. En ik moet tegen hen zeggen “Ik ben de Heer, uw God”. En zij zeggen: “die bestaat helemaal niet, waar heeft hij het over?”

Wij moeten op zo’n manier spreken dat een ieder, wat hij ook gelooft of in wie hij ook gelooft, of hij in God gelooft of niet, de zin van het eerste gebod begrijpt. U moet toegeven, dat is niet gemakkelijk. Daarom geef ik u het volgende ter overweging.

U stuurt uw kinderen naar school en ze krijgen daar les in biologie, natuurkunde, scheikunde enzovoort. Met biologie leren ze over de evolutietheorie in de interpretatie van Charles Darwin. En ze leren dat het leven zich ontwikkelt door de strijd om het bestaan. Door de selectie van de sterksten. Wie eet wie op? Wie is het snelste om een prooi te vangen? De wetten van de natuur zijn elementair gruwelijk. Ze spelen met het individuele leven, met de angst, de pijn. Er bestaat in de natuur geen enkele vorm van genade. En wij zijn nu zover dat we het Darwinisme in ons denken over de samenleving, in de politiek, in het economisch systeem gaan overdragen. De strijd van allen tegen allen. Concurrentie, dat is de belangrijkste strategie van de huidige economische politiek. Genade is ver te zoeken, in de natuur en nu ook in de samenleving.

Uw kinderen lezen in het geschiedenisboek en vernemen van de grote daden van Alexander. Hij moet ruwweg tussen de vijfhonderdduizend en één miljoen mensen hebben gedood. Hij was groot, Alexander.
Ceasar was groot. Hij doodde twee en een half miljoen mensen in Gallië. Alleen om de macht in Rome te verwerven. Ik heb Latijn geleerd van Ceasar. Zo groot was hij.
Karel, 800 jaar na Christus, was groot. En we kunnen in Duitsland nog de plaatsen laten zien waar hij de Saksen versloeg en de gevangenen onthoofde. Waar in de geschiedenis vind je een mens die medelijden had? Mahatma Gandhi, in de twintigste eeuw. Maar je kunt zeggen: er is van christendom in Europa nooit echt sprake geweest, anders waren er van daaruit niet steeds weer de meest verschrikkelijke oorlogen begonnen.

Wij mensen zoeken ten diepste allemaal iets, dat zich volkomen onderscheidt van wat we in de natuur ervaren, ja zelfs wat we ook in de cultuur ervaren. Ieder van ons weet dat je eigenlijk alleen maar leven kunt door de liefde en de goedheid. Alles wat wij menselijkheid noemen is het zoeken naar een andere wereld dan die wij hier aantreffen.

Men kan werkelijk zeggen: er is in het leven van ieder mens een gebod met absolute geldigheid, het eerste, het uitgangspunt van al het andere. Het komt uit het eigen hart en beveelt je in zekere zin om de liefde te volgen en niet de haat, het goede te volgen en niet de wreedheid. Ruimte te geven aan de genade en niet aan de genadeloosheid. Ieder mens heeft zo’n ruimte nodig, waar hij kan leven. En je hoeft je maar een beetje zwak te voelen, of ziek of schuldig, en je weet dat je deze ruimte van genade absoluut nodig hebt.
Een beetje koorts is voldoende. 39,5 graden onder de oksel. En ik beloof u dat uw gedachten heel anders zullen zijn dan wat men u altijd heeft bijgebracht.

Toespraak Eugen Drewermann tijdens de oprichting van de SDN


Tot dan toe was hij de man op wie het aankwam, een man die het wist, een man met een overvolle agenda, die alles kon, alles wist, alles deed. Zijn vrouw vooral moest hem bewonderen en hem volgen. Waarheen gaan we op vakantie? Een educatieve trip naar Oost-Turkije natuurlijk. Hoe besteden we ons geld? Verstandig, voor een nieuwe auto. Waar kijken we vanavond naar op de televisie? Het documentairekanaal, daar leer je wat van. Maar nu, met 39,5 graden Celsius onder de oksel, vindt hij dat zijn vrouw dringend een kopje thee voor hem moet zetten, hem moet verzorgen.

De hele wereld die wij voor normaal houden is eigenlijk waanzin. Want ze gaat uit van een irreële vooronderstelling: van onze kracht, onze macht, onze kennis. Dat hoeft maar een beetje aangetast te worden en we voelen wat we werkelijk nodig hebben.
Ik zie dat de meesten van u van ongeveer mijn leeftijd zijn. Hoe kan ik me inbeelden op deze leeftijd dat alles zal blijven gaan zoals het altijd gegaan is? Wat we nodig hebben is die andere wereld, aan de andere kant van de realiteit die we aantreffen. En plotseling heb je geen keus meer. Je kunt er niet onderuit. De eerste regel voor onze menselijkheid luidt simpelweg: geloof in de liefde. Ze is het enige dat je draagt. Al het andere is bedrog. Je kunt het je heel lang anders voorspiegelen, meestal ten koste van anderen, maar eens merk je hoe het jezelf treft. Misschien is het dan te laat.

Geloven in God is geloven in liefde

Maar nu zult u vragen: is het geloof in de liefde indentiek aan het geloof in God? Ja, zonder twijfel, zeg ik. Mahatma Gandhi heeft gezegd: “geloven in de waarheid, dat is de inhoud van religie, omdat bij de liefde veel dingen onhelder kunnen zijn”. Wat betekent “Ik houd van een vrouw”? Daar kunnen ook getrouwde mannen niet zo gemakkelijk een antwoord op geven. Maar “ik geloof in de waarheid” hangt weer af van de overeenstemming die men heeft met zichzelf en die komt alleen tot stand door de liefde.

Een voorbeeld. Vele jaren geleden deed ik huisbezoeken, toen ik nog geestelijke was in de katholieke kerk. Zo kwam ik bij een man aan de deur die zei dat hij geen pastor nodig had. Bovendien geloofde hij niet in God. Zijn god stond op de keukentafel. Daar stond een fles whiskey. Als theoloog was ik natuurlijk geïnteresseerd in een ieders godheid, dus ook in deze. We kwamen met elkaar in gesprek. Twee jaar eerder was zijn vrouw gestorven. Hij was mijnwerker geweest, vanaf zijn vijftiende levensjaar elke dag de mijn in. Had dertig jaar lang gewerkt. Elke dag met de pneumatische boor: taktaktaktak…. Steenstof geslikt, hitte moeten verduren, opdat zijn vrouw het een beetje beter zou hebben. Hij beminde haar niet op een romantische manier, maar hij was er voor haar. Dat meisje van twintig met wie hij in het huwelijk was getreden was de inhoud van zijn leven. Alles wat hij deed was als een geschenk voor haar. En nu was ze dood. Ze lag op het kerkhof en ze kwam niet meer terug. En daarom dronk hij.

Wat ik u wil vragen: Toont niet de vertwijfeling van een mens, die in niets meer geloven kan, wat hij het meest nodig heeft in zijn leven? Is hier niet de whiskey een schreeuw om de liefde die hij boven alles mist? Pas als je dat accepteert kun je met hem spreken over de hoop die de godsdienst centraal zet, dat de dood mensen niet scheidt. Dat er niet een rijk is van levenden en daarnaast een rijk van gestorvenen. Er is maar één rijk. Het rijk van de liefde. Pas als je de man helpt weer in zijn liefde te geloven komt hij over de schok van de dood heen. Er is geen andere manier. Hij lijdt eraan dat hij zijn liefde vernietigd ziet. Dat is de oorzaak van zijn vertwijfeling. Mijn stelling is dat de meesten die verklaren niet in God te geloven slechts willen zeggen: ik vind geen plaats meer waar ik iets voel als liefde, vertrouwen en zin.
U begrijpt dat we bij het eerste gebod al op de weg zijn van wat we universeel, humanitair en therapeutisch hebben genoemd.

De Naam en de beelden

Het tweede gebod. Het probleem is de vertaling. In Duitsland heeft men er commissies op losgelaten, met katholieken en protestanten. Twintig jaar lang hebben we kerkbelasting betaald voor theologen die voor ons de bijbel vertalen. En wat daar uitgekomen is, is een regelrechte ramp. Bij het tweede gebod bijvoorbeeld: “Du sollst den Namen Gottes nicht verunehren” (Gij zult de naam van God niet te schande maken). Dat betekent helemaal niets. De jood Martin Buber vertaalde zo’n vijftig jaar geleden simpel wat er in het Hebreeuws staat:

Het tweede gebod

Je moet niet verheffen de naam van de Heer op de waan, het illusoire. Dat betekent: je moet niet iets God noemen, wat die naam niet verdient. En dat is zeer actueel. Wij in Duitsland hebben een tijd achter de rug, dat men de mannen de eed afnam op de kazerneplaatsen. Een eed op de Duitse Führer Adolf Hitler. Onvoorwaardelijke gehoorzaamheid. Er was geen kerk die destijds sprak: “je moet God meer gehoorzaam zijn dan de mensen”.
Een onvoorwaardelijke gehoorzaamheid is godslastering, verheft de naam van God op het illusoire. Precies dat heeft men gedaan. En de gevolgen waren verschrikkelijk. Ik hoef u die niet te schilderen, want u heeft er in Nederland op een afschuwelijke wijze van meegekregen.
Het is allesbeslissend of we deze achtergrond, waarvan we zojuist spraken, werkelijk kunnen laten staan en niet verwisselen met wat dan ook hier op aarde.

De vraag is dan: mag men van de naam van God begrippen of beelden maken? Ook dat is een deel van het tweede gebod. In principe bestaat de gehele kerkelijke theologie uit het opstellen van dogma’s over hoe men zich God moet voorstellen. Alle kerken met hun dogma’s zondigen tegen het belangrijke tweede gebod. En het is belangrijk hoe men zich God voorstelt. In 1943 vermoordden rooms-katholieke Kroaten meer dan zevenhonderdduizend orthodoxe Servische katholieken, in Jasenovac bij voorbeeld. Er was niet meer voor nodig dan dat een kind het kruisteken van links naar rechts maakte in plaats van van rechts naar links om het te vermoorden. Het verschil tussen rooms-katholieken en orthodoxe katholieken sinds de elfde eeuw, bestaat in de vraag of de Heilige Geest uitgaat van, let op, de Vader en de Zoon of van de Vader door de Zoon. Kan iemand hier mij uitleggen waaruit dit onderscheid bestaat? Het narcisme van de groepsidentiteit kan zo absoluut zijn dat men vanwege beelden van God opdracht geeft te moorden. Tot op de dag van vandaag.

Toespraak Eugen Drewermann tijdens de oprichting van de SDN

Wat te zeggen over de naam van God? De mooiste uitleg vindt u in het derde en vierde hoofdstuk van het boek Exodus. U kent het verhaal van het brandende braambos. Daar vraagt Mozes aan God naar zijn naam. En daar antwoordt God, en weer moeten we het Hebreeuws correct vertalen: “Ik ben er, als degene die er zijn zal. Dat is mijn naam, Mozes”. Ik omschrijf het antwoord zo: “wie ik ben, Mozes, zul je nooit te weten komen en je hoeft het ook niet te weten. Het enige wat nodig is bestaat in het vertrouwen dat er geen situatie in jouw leven zal zijn waarin je mij niet zal vinden. Ik ben er, Mozes, beantwoordend aan jouw situatie, als degene die er zijn zal. Als je moe bent, op de grond ligt, zal ik komen en je oprichten. Als je in de war bent en dreigt te verdwalen zal ik komen en je leiden. Als je hoogmoedig wordt zal ik komen en je laten zien hoe zwak je kunt zijn. Ik zal voor je zijn, als je aan de oever staat, als een vuurtoren, daarbuiten op de zee. En ik zal voor je zijn, als je aan boord van een schip bent, als een haven waar je heenvaart. Steeds anders zal ik zijn, zoals je me nodig hebt. Ik ben er, als degene die er zijn zal”.

Deze uitleg heeft een mooi vervolg gekregen. Dit boekje van mij over de Tien Geboden kwam in handen van een vrouw, ze loopt al tegen de tachtig. Ze bezoekt mij regelmatig na de dood van haar man. Ze was zeer vertwijfeld maar nu verheugt ze er zich eigenlijk op dat het niet lang meer zal duren dat ze hem weer ontmoeten zal. Ze vertelde me dat ze naar de dokter was geweest en dat het haar in de wachtkamer zwart voor de ogen was geworden. Ze verloor het bewustzijn en gleed van haar stoel. Ze zei: “op dat moment moest ik denken aan wat u geschreven heeft over het tweede gebod. Hij is er toch? En wat er ook met me gebeurt, ik zal opgevangen worden in zijn armen”.

Ik kan geen betere uitleg bedenken voor het tweede gebod.

Sabbat

Het derde gebod gaat over de tijd. Het gaat over de sabbat. En u weet meteen: dit moeten we vertalen. Als we de sabbat zouden houden mocht ik vandaag niet werken en zouden we nu een wandelingetje moeten gaan maken. Maar niet te ver. Niet meer dan duizend stappen en dan gaan zitten op een bankje in het park. Sabbat. Wij vieren morgen de zondag. Voor de moslims onder ons is de vrijdag heilig. Zegt u zelf: wat een prachtige manier om de godsdiensten te onderscheiden. Voor de christenen is de zondag de juiste tijd. De sabbat-ordening is achterhaald. De vrijdag staat helemaal niet in de bijbel. Ik heb begrepen dat dat met die zondag voor geestelijken niet geldt. Hun zondag, zo hoor ik, is de maandag, dat is de priesterzondag. ’s Zondags preken ze en houden erediensten, maar ’s maandags biljarten ze en eten ze taart.

Dus wanneer vieren we God op de juiste tijd? Ik geloof dat we de wetsvoorschriften weer moeten veranderen in het universele en het therapeutische. Dan wordt het werkelijk zinvol. Er moeten in ons leven ogenblikken zijn, waarop we alleen maar simpelweg leven zonder iets productiefs te ondernemen. Ja, de gehele inhoud van de moraal stabiliseert zich pas voor de achtergrond van waar we het hier over hebben. We kunnen niet eerder met de ethiek beginnen, dan wanneer we haar hiermee van dit fundament hebben voorzien.

Immanuel Kant meende 230 jaar geleden, toen men hem vroeg naar de zin van de moraal: “een mens is nooit een middel tot een doel, maar altijd een doel op zichzelf”. Volgens mij kun je het derde gebod niet beter omschrijven. Probeer eens de momenten op een rijtje te zetten waarop men u niet gevraagd heeft, wat kun je voor mij betekenen, wat kan ik met je doen? Hoe kun je nuttig voor me zijn? Hoe vermeerderen we het bruto sociaal produkt in de concurrentiestrijd van Duitsland tegen Nederland in de agrarische sector? Hoe kan ik je gebruiken als militair voor de Navo? Altijd moeten we functioneren voor anderen. En we hebben dit vervreemdende beeld geheel verinnerlijkt.

Als we er eens toe kwamen om er gewoon te zijn en ons af te vragen wie we dan zelf zijn, zouden we zeer dicht bij het derde gebod zijn, De ogenblikken dat we niets gedaan hebben zijn de kostbaarste. De ontdekking dat we geluk niet kunnen maken, dat we liefde niet kunnen afdwingen, dat we de beste ideeën krijgen als we ze niet willen hebben. Onze dromen zijn zeer creatief. Steeds als ik aan het schrijven ben en er valt me niets meer in, is er maar één middel: ophouden met schrijven. Dan schieten me meestal de beste dingen te binnen, dingen die ik daarvoor niet wist. Als je alleen rationeel doelgericht boeken leest is verveling het resultaat. In Duitsland heeft Wilhelm Busch, in de negentiende eeuw, deze vorm van productie bij de professoren ironisch beschreven: “Er setzt sich an eines Tisches Mitte, liest zwei Bücher – und schreibt das Dritte”. Als het er zo toegaat functioneer je voortdurend rationeel doelgericht. En het resultaat is de dood van de ziel. Je hebt niets nieuws meer te zeggen. Er is geen vonk van geestdrift in je gedachten. Je verstikt de kunstenaar die in je leeft. Je voelt niet meer.

Tot jezelf komen, wezenlijk jezelf worden, kun je alleen door bezinning. Daarom meende rond 500 voor Christus in het oude China de wijze Lao Tse: “door het niet-doen is alles gedaan”. De wijze vermeerdert niet maar vermindert en vermindert. Hij concentreert zich dus, komt tot zichzelf. Hij voelt zichzelf. Dat kun je praktisch toepassen op de meeste problemen onder mensen.

Vrouwen vertellen mij over problemen met de opvoeding van hun kinderen. En de oplossing is bijna altijd: niet een vreemde wil aan het kind opleggen, maar slechts erbij zijn. Dat het jouw aanwezigheid ervaart, jouw goede wil zonder voorwaarden. Zo moet je het derde gebod uitleggen.

Uw vader en uw moeder

En dan komen we bij de ethiek, het vierde tot en met het tiende gebod. Het vierde gebod gaat over de oude mensen. We kijken rond in deze zaal en we voelen ons bevestigd. Wij verdienen, zo zegt het vierde gebod, geëerd te worden.

Het gaat inderdaad in het vierde gebod om zoiets als een ouderdomsverzekering, een contract tussen de generaties. Vanuit de gedachte dat iedere samenleving uit elkaar valt, als de opgroeiende generatie de ouderen niet wil of kan voeden.

Ik hoor in Duitsland, en dat zal in Nederland niet anders zijn, spreken over de “demografische factor”. En die suggereert dat er zoiets bestaat als een Methusalemcomplot. Wij, de oudere mensen, zijn parasitair geworden, een kostenfactor voor de maatschappij. Het beste zou zijn dat wij ongemerkt zouden kunnen verdwijnen. We lossen ons op de één of andere manier op en leven verder als spoken. Want we zijn te duur.

Wat daarbij niet wordt vermeld is dat wij ouder worden door een geweldige productiviteitsverhoging. Een boer kon rond 1900 zo’n twaalf mensen voeden. Zijn eigen familie dus en de mensen die op de boerderij werkten. De subsistentie-economie was honderd jaar geleden nog bijna normaal. Er bleef relatief weinig over voor de steden. Tegenwoordig kan een boer, met een vergelijkbare hoeveel arbeid ongeveer honderdtien tot honderdtwintig mensen voeden. Een tienvoudige productiviteitsverhoging.

Het probleem is echter dat wij het gigantische eigendom niet eerlijk verdelen, maar in handen laten van een bovenlaag van maar tien procent. Zo is dat in Duitsland. Vijftig procent van het totale vermogen in Duitsland is in handen van tien procent van de mensen. Daarom zijn oude mensen nauwelijks meer “betaalbaar”. Mensen moeten met 350 euro de maand doorkomen.

Maar niet alleen ouderen. Twee en een half miljoen kinderen in Duitsland, in de leeftijd van acht tot veertien jaar, hebben per dag 2,5 euro om te eten. Een kopje koffie in de intercity van Breda naar Arnhem kost meer dan een kind in Duitsland per dag heeft om te eten. Dat moeten we normaal vinden. Ik wil u erop wijzen dat het vierde gebod zich alleen nog laat realiseren door een dramatische sociale en economische verandering. Maar daar komen we later nog op terug bij het zevende gebod: gij zult niet stelen. En bij twee andere, die daarmee te maken hebben.

De mooiste omschrijving van wat er bedoeld wordt in het vierde gebod staat bij de profeet Joël in het eerste hoofdstuk. In de katholieke kerk wordt dit gedeelte op Pinkstermorgen gelezen. Joël ziet aan het einde der tijden een wereld voor zich, waarin de jonge mensen dromen hebben en de oude mensen visioenen.
Konden we die gedachte maar vasthouden dat zich in onze ouderdom onze hoop, onze perspectieven verzamelen, de beelden van ons brandende verlangen, dan zouden we ze niet verliezen. We zouden ze meedelen aan de jonge mensen als een verplichting om meer te dromen. En tussen de hoop waarmee we de toekomst ingaan en de uit de ervaring van het leven ontstane kennis van de wegen om die hoop te verwezenlijken sloot zich een verbond dat onverbrekelijk zou zijn. Dan zou men het vierde gebod het beste verwerkelijkt hebben.

Doodslaan

Toespraak Eugen Drewermann tijdens de oprichting van de SDN

Een paar zinnen over het vijfde gebod. Dit gebod wordt in geen enkel land op aarde gehouden. “Gij zult niet doden” bestaat in geen enkele staatsinrichting. Elke staat heeft een algemene verplichting tot verdediging, een troep reservesoldaten, of een beroepsleger. Professionals die beroepsmatig het vijfde gebod moeten veronachtzamen. Maar in het Oude Testament heet het niet: “gij zult niet doden”, maar; “gij zult niet vermoorden een lid van uw stam”. Als hij een Rus is, een Irakees, een Pers, een Afghaan, dan moet het. Maar niet: een Hollander doodt een Hollander, dat gaat niet door. Zo redenerend vallen we drieduizend jaar terug in de Steentijd.

Het vijfde gebod moeten we zinvol vertalen. God alleen is heer over het leven van ieder mens. Dat betekent dus het einde van de doodstraf, het einde van het drillen van de soldaten op de kazernes. Het einde van die politieke cultuur van de barbarij.

De dieren

Ik durf nog een stap verder te gaan en het ook betrekken op de omgang met de dieren. Ook zij zijn wezens met gevoel, net als wij.

Albert Schweizer had gelijk. Op een middag op een bootje op de Niger werd hij omringd door een kudde nijlpaarden met hun reusachtige lichamen. De zon in het westen legt een gouden band over de stroom. En Albert Schweizer voelt meer dan hij denkt: “al deze levende wezens willen leven net als ik”. Hij formuleert het zo: “ik ben leven dat leven wil temidden van leven dat leven wil”. Alle ethiek is tot in het oneindige uitgebreide verantwoordelijkheid. Zo is het.

We kunnen tegenwoordig, niet alleen door de ethologie, maar vooral ook door de neurologie vaststellen dat de gevoelens in onze eigen hoofden dezelfde moeten zijn als de gevoelens van de hogere zoogdieren. Dezelfde plekken bij het ervaren van pijn, dezelfde plekken tussen vreugde en angst. We kunnen bij dieren onderzoeken hoe stress in ónze hersenen werkt. We kunnen bij dieren chemische stoffen vinden die bij mensen geneeskundig inwerken op paniek of schizofrenie. Als dieren en mensen zo op elkaar lijken hebben we een ethiek nodig die met dat feit rekening houdt. In plaats daarvan benutten we al onze kennis om de dieren nog efficiënter uit te buiten.

Ik geef u een klein voorbeeld, zodat u begrijpt wat ik bedoel. Mijn stelling is dat dieren intensiever kunnen voelen dan wij mensen, omdat zij het verstand niet hebben om zich van hun gevoelens te scheiden. Ik stond laatst op het station. De trein kwam eraan. Naast mij stond een vrouw met een hond, een teckel. De treindeuren openden zich. De mensen stapten uit en plotseling zag ik naast mij de teckel. Van het puntje van zijn neus tot het puntje van zijn staart: één explosie van vreugde. Hij sprong omhoog. Hij rukte aan de lijn. Zijn baasje verscheen. Mevrouw daarentegen bewoog zich met afgemeten passen zeer langzaam naar, zo moest ik aannemen, haar echtgenoot. Wie van de twee, vraag ik u, was intensiever blij? Voila! Met wiens gevoelens moet je meer rekening houden?

Een vrouw vertelde me laatst nog: “als ik tegen mijn hond zeg: “naar de kerk gaan”, dan weet hij: het duurt maar een half uur. Maar als hij mij de koffer ziet pakken, dan kruipt hij onder de bank. En kom ik dan terug, ’s avonds, dan heeft hij het water niet aangeraakt, het voer niet aangeraakt. Hij loopt me niet kwispelend tegemoet maar kruipt nog een keer demonstratief onder de bank. Ik weet wat hij wil zeggen: je bent voor mij alles. Als jij weggaat is mijn wereld volkomen leeg. En voor een hond is één dag zo lang als voor jou een hele week. Maar ik heb geen taal om het hem uit te leggen hoe lang het duurt. “Naar de kerk gaan” kan ik zeggen. Maar wat moet ik zeggen als ik naar een congres ga, bij voorbeeld. Dat begrijpt hij niet.”

We moeten in de omgang met de dieren dramatisch onze ethiek veranderen, die puur antropocentrisch is, soort-egoïstisch. Een ethiek die volkomen narcistisch onze eigen soort in het middelpunt van de wereld heeft gezet. Deze ethiek is in de kern fout. Ze gaat uit van aannames die al lang weerlegd zijn.

Echtbreken

Het zesde gebod: Gij zult niet echtbreken. Ik vraag u: heeft dit zesde gebod er ooit toe geleid het niet te doen als het zover was? In de psychotherapie komen steeds weer mensen naar me toe met huwelijksproblemen. Nog nooit heb ik meegemaakt dat met een imperatief “Nu moet je trouw zijn” iets verstandigs werd bereikt.

Rond 1870 schreef Friedrich Nietzsche in Also sprach Zaratustra: “Zo sprak tot mij mijn vrouwtje: Weliswaar verbrak ik het huwelijk, maar daarvoor brak jij mij”.
Beter een huwelijk te verbreken dan een huwelijk te liegen of onder een huwelijk gebukt te gaan. Er is geen andere manier voor twee mensen om bij elkaar te zijn dan wanneer zij beiden met zichzelf identiek zijn. En alle verwarring tussen mensen gaat terug op de verwarring in het eigen hart.

Vergelijk het met het slaan van een brug bij Arnhem over de Rijn. De brug kan nog zo goed zijn maar hij zal het alleen houden als de steunen op de oevers stabiel genoeg zijn om de brug te kunnen dragen. De steun aan de ene oever kan zo stabiel zijn als je maar wilt, als de andere het begeeft zal de hele brug instorten. Je kunt zelfs niet als ene persoon bepalen hoe het aan de andere oever is. Het moet bij elkaar passen en dat kan alleen als ik allereerst “bij mezelf pas”. Daarom klopt het precies wat Sheherazade zegt in Duizend-en-één-nacht: “O gij die huwelijken wilt heelmaken, heb medelijden met de gebrokenen”. Sheherezade sprak, zoals u weet, om zichzelf te redden. Als ze één nacht niet zo zou vertellen dat de sultan haar de volgende nacht nog een keer wilde horen, zou hij haar terechtstellen. Zo’n vrouwenhater was hij. Maar iedere keer als de zon opkwam boven de daken van Bagdad, brak ze het sprookje dat ze aan het vertellen was middenin af. Zo redde ze haar leven door de nieuwsgierigheid van de sultan op te wekken. En na duizend en honderd nachten traden ze in het huwelijk. Er zijn ook huwelijken die gelukkig worden, wilde ik maar zeggen. Al gaat het via kronkelpaden.
We moeten het zesde gebod therapeutisch interpreteren, of we begrijpen er niets van.

De waarheid spreken

Dat geldt voor het achtste gebod, “Gij zult voor het gerecht de waarheid spreken”, precies zo. We kunnen niet eerlijk zijn zonder met onszelf overeen te stemmen. Het is als met een klok. Zit er een scheur in kan hij geen heldere toon meer voortbrengen. Alleen een klok die in zichzelf gesloten is kunt u aanslaan op welke plek u maar wilt. De klank zal steeds hetzelfde zijn. Zo is het met uw hart als het één is. Is het dat niet, is het verward, uit angst bij voorbeeld, kunt u praten wat u wilt: het kan de waarheid niet zijn. Ook het achtste gebod moeten we therapeutisch interpreteren.

Stelen en begeren

Ik kom bij het zevende, negende en tiende gebod. Ik bespreek ze, in verband met de tijd, zeer kort. Het gaat om de geboden: “Gij zult niet stelen” en “Gij zult niet begeren de vrouw van uw naaste” en dat gaat op gelijk niveau verder als het tiende: “Gij zult niet begeren het huis van uw naaste enzovoort, zijn os, zijn ezel, al wat van hem is.” In de tijd dat de Tien Geboden werden geformuleerd was de vrouw het eigendom van de man, net als zijn os en zijn ezel. Een stuk bezit. Later heeft men gedacht: dat moeten we uit elkaar halen, maar feitelijk verandert daarmee niets. Alle Tien Geboden zijn gericht op de mannen. De semitische talen, Hebreeuws, Syrisch, Aramees, onderscheiden op elke plaats exact of een vrouw iets doet of een man, of je met een man spreekt of met een vrouw. De formulering van de Tien Geboden is gericht op de mannen. En de vooronderstelling is dat vrouwen toch niets anders kunnen doen dan wat mannen willen. Ook hier hebben we reden om veel te veranderen.
Maar wat er bedoeld wordt begrijpen we allemaal. We zullen in de huidige economische taal niet zeggen: gij zult niet begeren uw ’s naasten eigendom. We zouden het zo vertalen: “denk er niet aan de ander vijandelijk over te nemen”. Zo drukt men zich tegenwoordig uit. Een vijandige overname van de ene firma door de andere. Wie koopt wie op. Het overnamemonster waart door het land en verwoest alles, omdat in de globale wereld de concurrentiestrijd absoluut is. Hele groepen van bedrijven worden heden ten dage opgekocht door kapitaal, alleen maar om doorverkocht te worden. Hoeveel duizenden arbeidsplaatsen daarbij verloren gaan, het speelt geen rol. In het zevende, negende en tiende gebod heet dat eenvoudig: diefstal.

Een veertienjarig meisje steelt in een winkel een mobieltje. Ze wordt aangegeven en heeft voortaan een strafblad. Iemand die een heel bedrijf ruïneert met vijfduizend arbeidsplaatsen kan tenslotte wegkomen met honderdtwintig miljoen dollar op zak. Ik heb het over een manager, dit jaar in de Verenigde Staten. Heeft een oliebedrijf totaal geruïneerd en kwam eruit met honderdtwintig miljoen dollar. Zoiets is gewoon diefstal. En ons gehele economische systeem is niets anders dan de vermeerdering van het geld voor hen die het al hebben. “Rente” is het woord daarvoor. Die vormt de machinerie waardoor de armen alleen maar armer worden en de rijken alleen maar rijker. Vandaar dat in de Mozaïsche geboden rente verboden is, zoals ook in het Nieuwe Testament.

U zult zeggen: ik heb wat spaargeld op de bank (en dat heb ik ook) waar de rente de inflatie compenseert. U moet eerst ongeveer honderdvijftigduizend euro op de bank hebben, dan begint het rentesysteem voor u gunstig te werken. Tot dan betaalt u bij ieder boek dat u koopt, ieder broodje, bij de huur die u betaalt, bij alles wat u consumeert in de prijzen de rentewinst van de producenten en vooral de banken. In Duitsland hebben we vijftienhonderd miljard euro staatsschuld. Een ongelofelijk bedrag. Dat betekent dat we dertig procent van alle belastingen alleen betalen voor de rente van de schulden die we niet kunnen betalen. Als u hoort dat wij in Duitsland bezuinigen betekent dat: we nemen geen nieuwe schulden op ons om de rente te betalen van de oude schulden. Wie verdient aan dit systeem anders dan de banken? En nu leest u simpel bij de Tien Geboden: gij zult niet stelen. Verder commentaar is niet nodig.

In het drama van Leo Tolstoj “De Macht der Duisternis” staan twee boeren met elkaar te praten. Zegt de één: “ach, jij werkt maar en jij werkt maar en je wordt er niets beter van. Je moet het geld na de oogst naar de bank brengen. Dan werkt het geld voor jou!”. Maar de ander zegt: “het geld werkt voor jou? Hoe kan dat, bij de kachel zitten en rijk worden? Broertje, ik zeg je wat het is: diefstal, dat is het. Want anderen moeten dan werken voor jouw geld, zodat het werkt. Alleen omdat jij lui bent”.

Ik denk dat Tolstoj gelijk heeft.

Humor

Toespraak Eugen Drewermann tijdens de oprichting van de SDN

Ik geef u als samenvatting van alles wat ik gezegd heb nog een klein voorbeeld.
Een joodse boer rijdt met zijn wagen naar het buurdorp om op de markt te verkopen en in te kopen. Hij is zeer moe en gaat liggen slapen in de berm langs de weg. Twee boeven zien hun kans schoon. Zegt de één tegen de ander: “We spannen zijn paard uit en jij gaat voor de wagen staan. En als hij wakker wordt vertel jij hem een verhaal”.
De boer wordt wakker en ziet voor zijn wagen in plaats van zijn bruine paardje een andere jood in een lange kaftan. Die begint te spreken: “hoor, mijn broeder, ik was een grote zondaar, door God bestraft, zodat ik moest lopen als een dier. Op het laatst als een paard voor jouw wagen. Nu heeft de Genadige in zijn oneindige ontferming de straf beëindigd en mij terugveranderd in een mens”. De jood breekt in het aangezicht van dit Godswonder uit in jubel. “Gezegend ben jij dat jij bij mij bent gekomen!” Hij spant zichzelf voor de wagen en gaat naar het volgende dorp. Daar op de markt ziet hij zijn paard staan. Hij loopt op hem af, stoot hem in de zij en fluistert hem in het oor: “heb je nou al weer gezondigd, jij rakker?”

Als het u lukt medelijden te hebben met mens en dier, en met humor kunt omgaan met de vergeving van alle schepselen, dan heeft u goed begrepen wat ik vanmiddag bedoelde. Dank u wel.